English |
|
Paarde-, stoom- en motortramsDe meeste paardetrams in Rotterdam waren, zoals bij de meerderheid van de Nederlandse tramweg maatschappijen, van een model ontworpen door Beijnes in Haarlem. De RTM bezat ongeveer 100 rijtuigen van dit type. Drieënzestig wagens werden aangeschaft bij Beijnes tussen 1879 en 1887. Een aantal kwam tweedehands van andere maatschappijen, anderen ontstonden door verbouwing uit paarde omnibussen. Zij werden ook gebruikt op lijnen van de RTM buiten Rotterdam.Er waren verschillen tussen de diverse rijtuigen. De meesten hadden aan beide zijden drie ramen, maar sommigen hadden er vier. De meesten hadden zitplaatsen voor 16 passagiers, maar er waren ook kleinere rijtuigen met 12 zitplaatsen. Zes van deze rijtuigen werden in 1881 aangepast om dienst te doen in de stoomtrams naar Schiedam, terwijl 50 trams omstreeks 1906 werden gewijzigd in bijwagens voor de electrische trams. Anderen werden verkocht aan andere tramweg maatschappijen. De meeste paardetrams werden in 1906 buiten dienst gesteld, maar enkele bleven in dienst op de lijn naar Overschie. Een rijtuig bleef bewaard als museum paardetram. Dit oudste nog bestaande Nederlandse tramrijtuig is gebouwd in 1880 en kwam pas in 1915 van Amsterdam naar Rotterdam om de capaciteit te verhogen op de lijn naar Overschie. Ook een in 1881 gebouwd rijtuig welke was omgebouwd tot bijwagen met het nummer 327 behoort tot de museum collectie. Ook de SlTM en de SdTM bezaten rijtuigen van dit "Beijnes" type. Gedurende de zomer werden open tramrijtuigen gebruikt. De RTM bezat ongeveer 40 stuks van diverse types en groottes. Acht werden in 1905 aangepast om als bijwagens te dienen van de electrische trams. Een van deze, gebouwd in 1902 door Allan, is nu museum tram 188. In 1881 opende de RTM de stoomtramlijn van Rotterdam naar Delfshaven, welke een jaar later werd verlengd naar Schiedam. Hiervoor waren in totaal negen locomotieven, zeventien gesloten rijtuigen, drie open rijtuigen en vier gesloten goederenwagens beschikbaar. Acht locomotieven kwamen van Winterthur en een van Krauss. Ook de lijn naar Overschie startte met stoomtractie. Deze was eigendom van de IJSM, een maatschappij welke plannen had voor een groot netwerk van stoomtramlijnen. Echter slechts een klein aantal verspreid gelegen lijnen werden gerealiseerd, waaronder de Overschiese lijn. In 1890 ging de lijn over naar de RTM, welke deze herspoorde van 1067 naar 1435 mm en overging op paardetractie.De RETM handhaafde de paarden toen het stadstramnet werd geëlectrificeerd, maar in 1924-25 werden de paarden vervangen door benzine motoren. Het eerste van deze benzine motorrijtuigen was een nieuw gebouwd geleed (de eerste gelede tram in Nederland) exemplaar, maar dit was niet erg succesvol. Vijf paardetramrijtuigen van de voormalige Hillegersbergese paardetram werden omgespoord naar 1435 mm en uitgerust met ieder twee benzinemotoren: voor iedere richting één. Zij deden dienst op de lijn naar Overschie tot 1928 en werden toen vervangen door bussen. |